Louis Binnemans woont ten tijde van de Eerste Wereldoorlog vlak aan de Nederlandse grens. Hij is gehuwd met Maria Johanna Frans, bijgenaamd ‘Net van de Binneman’. Samen zorgen ze voor de verspreiding van spionageberichten van en naar Nederland. Geheime boodschappen worden in kokers over de elektrische draadversperring gegooid, waar ze door een correspondent worden opgevangen. Berichten die vanuit Nederland over de draad geworpen worden, verbergt Net van de Binneman in haar kapsel om ze zo naar Leopoldsburg te smokkelen.
In Lommel was het tijdens de Eerste Wereldoorlog een komen en gaan van Duitse soldaten.
Het kamp van Beverlo, pleisterplaats voor vermoeide troepen op rust en trainingsplek voor jongere soldaten, liep soms overvol. Dan werd er uitgezien naar inkwartieringsmogelijkheden in de dorpen uit de onmiddellijke omgeving. Lommel scheen bijzonder aangewezen, de inkwartieringen waren er legio gedurende de ganse bezettingstijd. Bijna elk huisgezin had 1 of meer militairen te logeren gehad, wat duidelijk bleek uit de latere schadevragen.
Zo meldde moeder Verkammen op 17 november 1915 dat er sedert een drietal weken 150 Duitse cavaleristen in Lommel verbleven. De paarden werden overal gestald, zelfs bij notaris Trouwers ‘in de plaats van den automobiel’. Er waren naar verluid ook verschillende graven en baronnen bij. Hun koks – een tiental – hadden bij Stevens in de Stationsstraat hun keuken. De salon deed er dienst als eetzaal.
De villa Stevens in de Stationsstraat te Lommel, thans autorijschool Flament.
In Lommel-Centrum waren er niet enkel inkwartieringen bij particulieren maar ook in het klooster van de zusters (Kloosterstraat), in de Sint-Jozefzaal, in de douanegebouwen aan Brug 12 en in diverse schoollokalen.
Het lokale Duitse hoofdkwartier of ‘Kommandantur’ was gevestigd aan het Kerkplein in het toenmalige rijkswachtgebouw. Hier zwaaide Hauptmann Kayser de plak, commandant ‘des Bezirks Lommel’. Hij logeerde in de naastliggende villa van burgemeester Van Ham.
(vermoedelijk) Hauptmann Kayser (foto gewonden in een spouwmuur tijdens renovatiewerken aan de schoolgebouwen in de Kloosterstraat)
Philigon Gaston Cornelis Dooghe is de zoon van Aloisius Dooghe en Romanie Descamps. Hij wordt op 27 maart 1897 geboren in Lo-Reninge (West-Vlaanderen).
Als jonge snaak dient hij tijdens de Eerste Wereldoorlog bij het 11e Linieregiment.
Voor zijn moedig gedrag in Merkem, waar hij krijgsgevangen wordt genomen, wordt hij beloond met een vermelding op de legerdagorde. Hij ontvangt bovendien verschillende eretekens: Officier in de Kroonorde, Ridder in de Leopoldsorde en het Oorlogskruis. In 1922 krijgt hij de graad van sergeant-fourier, een functie die hij, tot zijn vertrek uit het regiment, met stiptheid vervult.
Een fragment uit de schriftelijke verklaring van Désiré Charles Stordeur, reservecommandant bij het 11e Linieregiment, d.d. 20 december 1936: ‘ Monsieur Dhooge Philigon a toujours fait preuve de courage, de dévouement et d’honnesté en toutes circonstances. Il a obtenu en 1922 le grade de sergeant-fourriers qu’il a rempli jusque à son depart du regiment avec zèle et ponctualité. Sa belle conduite à Merckem où il fut fait prisonnier lui a valu une citation à I.O.J. Il mérite qu’on lui fasse confiance.’
In 1923 huwt Philigon met de Lommelse Anna Maria Roosen. Tot 1935 woont het gezin in het West-Vlaamse Pollinkhove, maar na zijn ontslag bij het regiment verhuist de familie Dhooge definitief naar Lommel, alwaar Philigon zich vestigt als bakker.
In 1915 is er in bezet België sprake van een enorme voedselschaarste en dreigt voor vele gezinnen de hongersnood. Omdat het beloofde Amerikaanse graan pas in oktober 1915 met veel vertraging zal toekomen, wordt door het Provinciaal Oogstbureel, een afdeling van het Nationaal Hulp- en Voedingscomité, aan de opkopers van graan opdracht gegeven de landbouwers aan te zetten hun graanoogst zo vlug mogelijk te dorsen en te leveren aan het Hulp- en Voedingscomité. Vele landbouwers beweren echter de opgegeven hoeveelheid graan niet te kunnen leveren. Omdat de aanvoer van graan uitblijft doet het Oogstbureel een beroep op het gezag van de Duitse bezetter. Zo worden in een verordening van 30 juli 1915 de burgemeesters verplicht om de aangeslagen graanleveringen stipt na te komen. Het nazicht van de leveringen zou desnoods door de Duitse overheid geschieden.
Aangifteformulier m.b.t. de inbeslagname van graangewassen voor de voeding (oogst 1915)
Alfons De Ridder, beter bekend als Willem Elsschot, was tijdens de eerste wereldoorlog secretaris van het Provinciaal Oogstbureel in Antwerpen en omschreef de situatie als volgt: ‘Daar de Duitsers in 1914-1918 de enige uitvoerende macht waren, de enigen die wapens droegen, waren zij ook de enigen die werkelijk iets konden doen wanneer boeren weigerden te leveren omdat zij liever op de zwarte markt en aan opkopers verkochten die achterduims voor de Duitsers werkten. Het Nationaal Komiteit voor Hulp en Voeding zag zich dus gedwongen de Duitsers te verplichten tegen zulke boeren op te treden en hun periodiek de namen op te geven van de weigeraars. De Duitsers kregen trouwens mededeling van al de opkopen van het Nationaal Komiteit.’
Op 25 augustus 1915 verstrekt het Provinciaal Oogstbureel te Hasselt de opkopers de volgende onderrichtingen: – Er is dringend eten nodig en elk treffelijk mens moet tot de voeding van zijn evenmens meewerken: uitstel van levering kan de bevolking de grootste moeilijkheden berokkenen. – Het Duits bestuur zal degenen, die niet leveren, toch verplichten. – De opkopers worden verzocht geen kleinere aankopen te doen dan 100 kg van elke graansoort ten einde de onkosten zo laag mogelijk te houden. – De landbouwers worden verzocht zo haast mogelijk de ganse levering ineens uit te voeren. – De opkopers zullen zich overtuigen van de kwaliteit der koopwaar en de prijs stipt vaststellen volgens de kwaliteit. – De tarwe moet beter verzorgd en gezuiverd worden, daarom dient bijzondere aandacht besteed aan de tarwe van slechte hoedanigheid, die niet voldoet voor broodverwerking. – Indien er slechte tarwe is, moet de opkoper zulks melden aan het Provinciaal Oogstbureel.
Twee maanden later, op 26 oktober, dringt het Provinciaal Oogstbureel er bij Gerard Sevens, opkoper te Neerpelt, nogmaals op aan om zo snel mogelijk graan aan te kopen. Indien de landbouwers niet dadelijk tot dorsen overgaan, zullen de Duitsers doen dorsen, met betaling door de landbouwer van 2/3 van de kosten, zonder daarbij echter de straf te rekenen waaraan de landbouwer zichzelf blootstelt.
Arthur Jacob Jozef Dingens wordt geboren op 19 februari 1895. Hij is de zoon van Jan Frans Dingens, rijtuigbouwer en herbergier, die ook wel gekend is als ‘de Smid’.
Arthur gaat naar de oorlog als vrijwilliger. Hij overleeft echter ternauwernood. Na een bombardement wordt hij gewond afgevoerd en moet zijn linkerbeen worden geamputeerd.
Op 25 oktober 1918 schrijft Henri Verkammen aan zijn moeder hierover dat Arthur Dingens in het Belgisch militair hospitaal te Rouen ligt: “Hij was reeds lang gewond, verloor een been, maar gedraagt zich zeer moedig en maakt zich niet het minst druk om zijn ongeluk. Hij loopt op krukken en doet alsof hem niets ontbreekt … .”
Na de oorlog trouwt Arthur met Maria Tierelieren en samen krijgen ze twee kinderen: Jan Frans en Philomena.
Arthur overlijdt in 1936 op amper 41-jarige leeftijd.
Egidius Jozef Slegers wordt als jongste van 11 kinderen geboren op 9 augustus 1893. Hij groeit op in het gehucht de Heide, waar zijn ouders, Egidius Slegers en Catharina Vandeven, landbouwer zijn.
Na zijn scholing neemt Egidius de functie aan van onderwijzer bij de Aangenomen Jongensschool in Lommel-Centrum. Zijn broer Jef, eveneens onderwijzer, is de latere directeur van deze school.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog is Egidius brancardier bij de 4° Jagers te voet. Op 15 augustus sneuvelt hij tijdens zijn dienst aan het front. Hij komt om door verdrinking te Lo (tussen Nieuwkapelle en Hoogstade aan het kanaal Ijzer-Veurne) en vindt zijn laatste rustplaats op de militaire begraafplaats in Adinkerke.
In een dagboekfragment enkele maanden voor zijn dood schrijft hij: ‘Ik zit aan de ingang van de tranchées op de 2de Linie der voorposten. Rondom mij, op een 5 meter afstand, komen allerlei vogeltjes huppelen en zingen. Droeve oorlogstijd – Mooie natuur – Verwoeste huizen en dorpen – Levendige groei der planten … Enige minuten later volgt er een vreselijk bombardement: vijf gekwetsten en twee doden.’
Egidius (staande tweede van rechts) en zijn collega-brancardiersEen kleine maand geleden – exact 100 jaar na zijn dood – werd Egidius Slegers, samen met zovele andere gesneuvelden, herdacht aan het Hei’s Kapelleke in Lommel. Ter ere van Egidius verbouwde de familie Slegers in 1916 het bestaande kapelleke, om er plaats te maken voor maar liefst 100 bezoekers.
Peter Geuns wordt in Luik geboren op 6 juli 1875, maar verhuist een jaar later samen met zijn ouders naar Lommel. Op volwassen leeftijd gaat hij aan de slag als dagloner, hij woont dan in Lommel-Kattenbos.
Op 14 augustus 1915 wordt Peter gedeporteerd naar Duitsland omdat hij het tijdens de oorlog heeft gewaagd om jongelingen over de grens te helpen. Hij slaagt er echter in om uit Duitsland weg te vluchten en weet via Nederland het Belgische leger te bereiken. Totaal uitgeput wordt hij ter verzorging opgenomen in het militair ziekenhuis van Cabour (De Panne).
Peter Geuns overleeft de eerste wereldoorlog. Hij overlijdt in Lommel op 27 januari 1945.
Tijdens de oorlog kwamen niet minder dan 46 Lommelaars wegens verzetsdaden in Duitse gevangenissen terecht. Eerder hadden we het bijvoorbeeld al over koperhandelaar Martinus Eykholt. Hij overleed op 7 mei 1917 in Duits gevangenschap. Volgens de mondelinge overlevering zou hij er zichzelf van het leven hebben benomen om te voorkomen dat hij andere verzetslui zou verklikken.
Het is echter niet in alle gevallen duidelijk welke gebeurtenissen aan het verzet toe te schrijven zijn. Zo werd eind maart 1915 langsheen het Kempens Kanaal op de Blauwe Kei een telefoonleiding beschadigd. Ging het hier om een daad van sabotage of werd de schade aan de isolatoren eerder toevallig veroorzaakt door het afgooien van eikels? In ieder geval werd het bestuur van Lommel in een schrijven van de Kreischef te Maaseik d.d. 30/3/1915 gelast een boete van 10.000 fr. te betalen, wegens ‘Zerstörung der Isolatoren’. Zolang de boete niet werd betaald moest de gemeente zelf een wachtpost voorzien om de telefoonlijnen op de Blauwe Kei te bewaken.
De opgelegde wachtdienst duurde blijkbaar van 1 april tot 5 mei 1915. Intussen werd de ‘Banque Centrale du Limbourg’ te Hasselt, onder borgstelling van burgemeester Frans Van Ham en schepen Jozef Tournier, bereid gevonden een som te lenen ter financiering van de bewaking.
Paulus Lambertus De Graaf wordt geboren in Lommel-Kolonie op 10 december 1890. Hij is de zoon van Nederlander Lambertus De Graaf en de Neerpeltse Maria Aldegonda Van Baelen. Na de vroegtijdige dood van haar eerste man, hertrouwt Maria in 1912 met Jan Martinus Brouwers. Het gezin telt op dat moment niet minder dan 10 kinderen.
Paul volbrengt zijn dienstplicht in 1910. Enige tijd later vertrekt hij naar Stekene, waar hij aan de slag gaat als tolbeambte. Met zijn loon ondersteunt hij als oudste zoon het kroostrijke gezin van zijn moeder.
Bij het begin van de oorlog in augustus 1914, wordt Paul, net als zovele anderen, opgeroepen om het Belgische leger te versterken. Hij dient bij het 2de Linieregiment, 1e Bataljon, 4e Compagnie.
Uit de karige informatie waarover we verder beschikken blijkt dat Paul ergens in het daaropvolgende jaar zwaar gewond raakt (waarschijnlijk in Oud-Stuivekenskerke ten noorden van Diksmuide). Hij overlijdt uiteindelijk op 29 juli 1915 in het militair hospitaal van Cabour (Adinkerke) en wordt een dag later begraven in Adinkerke.
Mogelijks werd Paul al verwond tijdens de Ijzerslag, toen Oud-Stuivekenskerke op 25 oktober 1914 een zware Duitse aanval wist af te slaan. Of werd hij misschien het slachtoffer van een bombardement op de loopgraven aan het Front? Wie zal het nu nog zeggen …
Om de Duitse opmars te stuiten wordt de Ijzervlakte in de nacht van 30 op 31 oktober onder water gezet. De volgende vier jaar blijft het ondergelopen Stuivekenskerke verdeeld in een noordelijke deel met Duitse posten, en Oud-Stuivekenskerke met Belgische voorposten.
Met de aanleg van de elektrische draadversperring en de vastlegging van een grenszone tussen het kanaal en de Nederlandse grens was er een boerenprobleem ontstaan. Omwille van de grensversperring kwam de uitbating van sommige landbouwpercelen immers in gedrang.
Het stadsarchief maakt bv. melding van een perceel rogge, 60 à 70 are groot, dat toebehoorde aan Edmond Van Hulle en gelegen was aan de Nederlandse grens op de Kleine Barrier. Door de aanleg van de draad werd het van België afgesneden. Edmond kon de rogge niet meer zelf oogsten en het graan diende bijgevolg aan Nederlandse boeren verkocht te worden. Landbouwers Jan Van Och en Frans Michiels, die op de Kleine Barrier in Bergeijk woonden, waren geïnteresseerde kopers. Aan de burgemeester van Bergeijk werd gevraagd hierin te willen bemiddelen.
Draadversperring opgetrokken tussen akker en boomgaard (Boter bij de vis – Landbouw, voeding en eerste wereldoorlog – www.boterbijdeviswo1.be)
Lommel en de Lommelaren tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914 – 1918)