Handelsreiziger Augustinus Codden werd geboren in 1869, hij was dus 45 jaar oud toen de Eerste Wereldoorlog begon.
Augustinus Codden
Samen met Leonie Deroy (° 1874) kreeg hij 2 kinderen: Peter Jozef (° 1901) en Maria Christina (° 1904), die later met Henri Luykx zou trouwen. Het gezin woonde in de Rode Kruisstraat in Lommel.
In de periode van 29/4/1917 tot 12/11/1918 werd Augustinus als politiek gevangene vastgehouden in Hasselt. Als schadevergoeding bekwam hij na de oorlog een pensioen van 1.560 fr.
Peter Jozef Codden
Zoon Peter Jozef was te jong om tijdens WO I te dienen als soldaat. Net als zijn vader was hij echter actief in het verzet. Voor zijn acties werd hij door de Duitsers gestraft met opsluiting in de gevangenis van Luik. Na de oorlog werd hij voorzitter van de Bond voor Politieke Gevangenen 1914 – 1918.
Henri Luykx (eerste van links) en Frans Luykx (vierde van links)
De broers Henri en Frans Luykx werden respectievelijk geboren in 1896 en 1897. Hun vader, Felix Luykx, had een meubelmagazijn in de Kerkstraat van Lommel, waar ook Henri en Frans werkten.
In 1915 namen beiden dienst als soldaat oorlogsvrijwilliger; Henri bij het 2de Medische Korps, 8ste Compagnie en Frans bij het 6de Linieregiment, 3de Bataljon, 1ste Compagnie.
Enkele jaren na de oorlog, in 1922, huwde Henri met Maria Christina, dochter van Augustinus Codden. Samen kregen ze 7 kinderen.
Op 31 maart 1916 had er een akelig voorval plaats bij de familie Ceustermans-Jansen op Kerkhoven, Verloren Hoek 5.
Tijdens het heikappen hadden de twee oudste zoontjes een ‘bolleke’ (granaat) gevonden. Het werd door de broertjes over de tafel heen en weer gerold, maar viel op de grond en ontplofte. Hendrik, de oudste (° 1902) liep kermend naar buiten. Hij overleed de dag nadien. Zijn broer Alfons (°1907) werd gekwetst aan de middelvinger.
Iedereen moest tijdens de Eerste Wereldoorlog zijn aardappelproductie aan het Duitse bestuur doorgeven. Want niet alleen de boeren plantten aardappelen, ook de meeste particulieren, tot de zusters van Sint-Jozef in de Kloosterstraat toe, kweekten aardappelen in hun groentetuin.
Op basis van de totale opgegeven aardappelproductie werden vervolgens de rantsoenen voor het eerstkomende jaar verdeeld. Elke familie ontving een geleibrief, waarop de naam stond van de boer en de hoeveelheid aardappelen die de burger bij hem kon kopen volgens het aantal gezinsleden. De aardappel-geleibrief werd slechts voor één dag afgeleverd en moest na gebruik terug ingeleverd worden bij de gemeente.
Aardappel-geleibrief waarmee Thomas Leonard de toelating krijgt om 108 aardappelen te kopen bij Kemps Peter en ze naar zijn woning te vervoeren op 2 mei 1916
Terwijl Lommel graan en haver toebedeeld kreeg (mits betaling) uit streken met overschotten, ontvingen andere regio’s aardappeloverschotten uit Lommel. Zo werden in 1916 vanuit het station van Lommel 5 wagons met een totaal van 51.850 kg aardappelen afgevoerd naar Wallonië.
Wie ging verhuizen ontving trouwens ook een paspoort (‘Schein’) voor zijn aardappelen. Aldus mocht Jan Van den Broek, die in 1917 vanuit Mortsel met zijn gezin van 5 personen overkwam naar Lommel, zijn 265 kg aardappelen meebrengen.
Egidius (Diel) Hesemans werd geboren op 21 december 1894 in Lommel als zoon van Gerardus Hendrik en Anna Maria Vanduffel. Hij was de oudste van 9 kinderen waarvan de jongste – Stans – nog net niet geboren was toen hij op 20-jarige leeftijd als vrijwilliger dienst nam. Volgens eigen zeggen nam hij de plaats in van zijn broer Thieu wiens vrouw in verwachting was en die ingevolge de indiensttreding van zijn oudere broer vrijgesteld werd. De familie Hesemans-Vanduffel woonde op de Adelberg.
Omwille van de bezetting maakte Diel de omweg via Nederland, Engeland en Frankrijk om te kunnen ingelijfd worden bij het 1ste Regiment Jagers te voet. Zijn opleiding startte op 17 januari 1915 in het Opleidingscentrum te Fécamp (Fr) en hij vervoegde zijn Regiment op 11 mei 1915.
Diel bleef bij dit Regiment, 1e Bataljon, 1e Compagnie tot 7 oktober 1919 – toen hij afzwaaide – en vocht 3 jaren en 6 maanden aan het front. Hij diende een korte periode in 1917 in het Opleidingscentrum van de Divisie en van januari 1919 tot augustus 1919 bij het Rijkswachtkorps.
Hij liep 3 verwondingen op: een dolksteek in de arm tijdens een patrouille, een kogel door de buik in de breedte en een kogel door de schouder die pas na de wapenstilstand werd verwijderd.
Naast, in de loop van de komende jaren, het verkrijgen van alle frontstrepen en eretekens verbonden aan overleven aan het front werd op 8 oktober 1918 Egide-Antoine (officiële naam bij het leger) Hesemans door zijn pelotonscommandant Onderluitenant A. Bastin voorgedragen voor een bijzondere eervolle onderscheiding omdat hij op 2 oktober 1918 (vertaling uit het frans) ‘nadat hij krijgsgevangen werd gemaakt en ontwapend door de vijand, hij deze heeft aangevallen met zijn mes en is kunnen ontsnappen. Hij heeft daarna meerdere van zijn gekwetste kameraden tot achter de linies kunnen brengen’.
Als gevolg van deze actie werd Diel Hesemans bij Koninklijk Besluit van 25 oktober 1921 het Oorlogskruis met Palm toegekend voor: ‘Soldaat met een voorbeeldige moed en heldhaftigheid, aan het front sinds 41 maanden. Krijgsgevangen gemaakt tijdens de aanval van 2 oktober 1918, is hij erin geslaagd zich te bevrijden en onze linies te vervoegen; heeft meerdere van zijn gekwetste kameraden teruggebracht.’
Diel Hesemans huwde op 24 augustus 1920 met Louise Rademakers, dochter van strodekker Cornelis Rademakers en Philomena Colignon, die op de Heide woonden. Zij vestigden zich in de Gasstraat en daarna op de Adelberg en kregen 3 kinderen : Gerard (Grai),Mia en Jeanne.
Aanvankelijk sleepte hij met paarden bomen (nutser) en schepen, werd dan chauffeur/bezorger in het transportbedrijf dat zijn vader inmiddels had opgericht. Daarna vestigde hij zich als bakker eerst in het ouderlijk huis en vanaf 1939 in een eigen zaak eveneens op de Adelberg tot hij als beheerder samen met 2 broers en een schoonbroer, de leiding nam van autobusbedrijf Royal Cars Gerard Hesemans, eerst gevestigd op de Adelberg en later in de Lepelstraat.
Diel Hesemans overleed op 31 december 1971.
Opgemaakt door zijn kleinzoon, zoon van dochter Mia, Jos Vanden Boer
René Camiel Derdaele (°1876), omwille van zijn beroep als klompenmaker ook wel gekend als ‘den blokmaker’, woont tijdens de Eerste Wereldoorlog samen met zijn vrouw Maria Elisabeth Palmans (°1883) in de Koningsstraat in Lommel.
In de loop van de oorlog sluiten René en Maria zich aan bij het verzet. Als spionnen slagen ze erin om de Britten via hun contacten in Nederland tal van informatie door te spelen. Voor deze diensten ontvangen ze na de oorlog van de Britse regering ‘The British War Medal’.
Derdaele en zijn vrouw passeren zelf nooit de draadversperring, maar onderhouden wel intensief contact met een Nederlands verzetsman aan de overzijde. Inlichtingen en brieven worden in loden kokers verstopt en op vastgestelde tijdstippen over de draad gegooid.
Zeep schijnt tijdens de oorlog een onbetaalbare luxe te zijn. Begin 1916 wordt al 5 fr. betaald voor een kilo zeep, wat omgerekend naar onze tijd zo’n 25 euro is. Slechts 6 maanden later bedraagt de prijs voor diezelfde hoeveelheid trouwens al 8 fr.
Frans Vanmanshoven, die in Nederland woont, gooit voor zijn familie regelmatig een pakketje met levensmiddelen over de draad. Zijn zus is erg blij wanneer het pakketje ook zeep blijkt te bevatten. Nu kon zij zich tenminste een tijdlang behoorlijk wassen, want de zeep in België was niet alleen duur, maar ook van een uitermate slechte kwaliteit: ‘Als ge u er tweemaal mee wast, hebt ge uw heel gezicht kapot. En die zeep is hier zo duur geworden, tot 8 fr. voor een kilo. Klodzeep is hier niet meer te krijgen, er is niets dan soda.’
De benaming ‘zeepbaron’ is trouwens in België ontstaan tijdens de Eerste Wereldoorlog. Het verwees oorspronkelijk naar personen die tijdens de Duitse bezetting zeep produceerden en daar dan veel geld mee verdienden. Vervolgens ging men de term veralgemenend gebruiken voor personen die zich tijdens de oorlog wisten te verrijken door op de rug van de arme burgerbevolking munt te slaan uit de oorlogssituatie.
Een naoorlogse zeepreclame: Een dame stelt blij vast dat er na de Eerste Wereldoorlog weer ‘Pleines zeepen’ te verkrijgen zijn.
Dominicus De Graaf wordt geboren op 9 februari 1895. Hij is één van de 10 kinderen van Lambertus De Graaf en Maria Aldegonde Van Baelen, een landbouwersgezin te Lommel-Kolonie.
Als oorlogsvrijwilliger neemt Dominicus dienst bij de Carabiniers-Cyclisten. Hij overlijdt op 16 februari 1916 in een ambulance, sector Diksmuide, nadat hij door een Duitse kogel in zijn hart is geraakt. Dominicus vindt zijn laatste rustplaats in Adinkerke, waar ook zijn broer Paulus Lambertus, werd begraven.
Belgische Carabiniers-Cyclisten
De Carabiniers-Cyclisten worden omwille van hun donkere uniform, hun snelle aanval en geluidloze aftocht in de nacht, door de Duitsers al snel de ‘Zwarte Duivels’ genoemd. Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog leveren ze een belangrijke bijdrage aan de Slag der Zilveren Helmen bij Halen, waar ze de Duitse cavalerie weten terug te dringen.
Tijdens de terugtocht naar de Ijzer doen de Carabiniers-Cyclisten, omwille van hun beweeglijkheid, dienst als achterwacht en kunnen zo de vijandelijke achtervolging vertragen. In de stabilisatieperiode aan de Ijzer werken ze samen met de Infanterie om de wachtdiensten in de loopgraven te verzekeren.
Eduard Bruyninkx wordt geboren op 6 april 1886 in Diest. Als commies bij de belastingen verhuist hij in september 1913 naar Lommel.
Tijdens de oorlog is Eduard korporaal bij het 14e Linieregiment, 3e Bataljon, 1e Compagnie. In deze hoedanigheid is hij o.a. betrokken bij de slag om Luik en de belegering van Antwerpen.
Op 6 februari 1916 overlijdt Eduard Bruyninckx in een interneringskamp te Utrecht. Zijn overlijdensakte vermeldt: ‘Stierf voor België’.
Op 10 oktober 1914 valt de vestingstad Antwerpen en behalve zo’n 1.000.000 burgers vluchten ook ruim 40.000 Belgische soldaten naar het neutrale Nederland. Sommigen onder hen zien kans om via Nederland naar Engeland te ontkomen en weer dienst te nemen aan het front. Om zijn neutraliteit te bewaren, wil Nederland dit echter voorkomen en zo gebeurt het dat tienduizenden Belgische militairen, waaronder ook Eduard Bruyninckx, in Nederlandse interneringskampen terecht komen.
Belgische militairen in een Nederlands interneringskamp (bron: Geschiedenislokaal Utrecht)
Drie Lommelse kameraden – Jan Clemens (° 1897), Jan Lavreysen (° 1897) en Henri Vercammen (°1896) – besluiten in 1916 om samen Lommel te ontvluchten en het Belgische leger aan de Ijzer als oorlogsvrijwilligers te vervoegen. Ze worden echter aan de draadversperring door Duitsers gearresteerd.
Fieke Jansen, de latere vrouw van Jan Clemens, vertelt in 1994 wat zij zich nog over deze gebeurtenissen herinnert:
‘Ze meenden langs Nederland naar het Belgische leger te gaan maar ze werden aan de draad opgepakt op 16 januari 1916, de eerste dag dat er stroom op stond. Ze raakten er ‘iets’ aan toen het ‘knitste’. Daarna durfden ze niet meer verder en werden ze aangehouden.’
Door de Kreizcommandant van het arrondissement Maaseik worden de kameraden vervolgens veroordeeld tot politiek gevangenschap in Duitsland. Fieke weet in 1994 te vertellen dat Jan Clemens na zijn gevangenneming in Maaseik wordt gemolesteerd, door hem aan een boom vast te binden en hem te verplichten in de zon te kijken.
Jan Clemens zit als politiek gevangene 33 maanden vast in een Duits strafkamp. Blijkbaar wordt hij er door de Duitse kampoverheid verplicht om voor zijn medegevangenen toneel te spelen, tot tweemaal per week toe. De toneelervaring die hij er opdoet, benut hij later als regisseur en hoofdrolspeler van de populaire toneelkring van de Lommelse Ambrosiusgilde.
In het kamp lijdt hij echter ook ernstige honger, wat hem verplicht tot het eten van aardappelschillen. Gedurende verschillende dagen dient hij bij guur weer op een brits te slapen zonder dekens.
Na de wapenstilstand in november 1918 trekt hij te voet weer naar huis. Zijn kleding die vol luizen zit, stopt hij bij zijn thuiskomst in de grond. Het is dan 26 november 1918.
Ludovicus Franciscus Onghena wordt in 1882 geboren te Gent. In 1911 komt hij naar Limburg, om er als arbeider in Lommel-Fabriek aan de slag te gaan.
Tijdens Wereldoorlog I is Ludovicus soldaat bij het 1e Regiment Grenadiers. Wellicht omwille van zijn hogere leeftijd (hij is in 1915 33 jaar oud) wordt hij tewerkgesteld in de Belgische munitiefabriek te Graville, een zogezegd ‘veilige job’.
Op 11 december 1915 is Ludovicus als één van de 130 arbeiders in de fabriek aan het werk, wanneer om 9u40 de meer dan 300 ton aanwezige explosieven de lucht ingaan. De explosie is zo hevig dat men de aarde 90 km verder voelt trillen. Alle aanwezigen in de fabriek komen hierbij om het leven. Omdat de meeste lichamen zo verminkt zijn dat ze onmogelijk geïdentificeerd kunnen worden, worden ze tezamen in een massagraf geborgen. De begrafenis vindt plaats op 14 december 1915 in Le Havre.
De overlijdensakte van Ludovicus Franciscus Onghena vermeldt eervol ‘Gestorven voor België’. De precieze oorzaak van de ontploffing blijft tot op de dag van vandaag onbekend.
Plechtigheid in Le Havre voor de slachtoffers van de ramp (Archives Municipales du Havre)
Lommel en de Lommelaren tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914 – 1918)