Om te beletten dat dienstplichtige jongemannen over de grens zouden vluchten om zich zo via Nederland en de zee bij het Belgische leger te voegen, richten de Duitsers het gehate “Melde- Amt” op.
Per aanplakbrief wordt al op 17 oktober 1914 in Tongeren bekend gemaakt dat dienstplichtige Belgen hun gemeente niet langer mogen verlaten. Een maand later verplicht de Duitse bezetter de gemeentebesturen om lijsten op te stellen van alle dienstplichtigen van de klassen 1914, 1915 en 1916. En vanaf 16 december 1914 moeten de burgemeesters om de 14 dagen controles houden, waarbij alle dienstplichtige Belgische onderdanen, geboren tussen 1892 en 1897, zich om 10 uur in de voormiddag moeten aanmelden bij het ‘Melde-Amt’.
Op 10 december 1915 schrijft de Overpeltse onderwijzer G. Peeten aan zijn Lommelse collega Egidius Slegers (brancardier aan het front) hierover: “De klassen van ‘14, ‘15 en ‘16 moeten in Neerpelt alle 14 dagen op de revue komen. De eerste maal gingen de mannen van Lommel en Overpelt er naar toe met de Belgische vlag voorop en onder ‘t zingen van den Vlaamsche Leeuw en Brabançonne. En dat alles stonden daar een 80-tal pinhelmen met gevelde lans en bajonet gade te slaan …”.
Bij iedere afwezigheid van een melde-plichtige wordt de gemeente met een fikse geldboete gestraft.
Zo vlucht op 6 augustus 1917 Leopold Meus, dan op dienstplichtige leeftijd, naar Nederland. Niet alleen wordt zijn vermogen in beslag genomen, maar ook de gemeente wordt beboet omdat ze de vlucht van Meus ‘niet verhinderd had’. Verder moeten alle cafés en restaurants gedurende 4 weken gesloten blijven en geldt er een uitgangsverbod tussen 20u00 en 4u00. Wie tijdens die 4 weken toch betrapt wordt, krijgt een gevangenisstraf tot 3 maand of een geldboete tot 1000 Mark.
Uit verslagen van de toenmalige gemeenteraad blijkt dat het bedrag van de geldboetes (ca. 1250 Bfr per melde-plichtige) trouwens meermaals wordt geleend bij burgemeester Van Ham (tegen een intrest van 5% intrest en terug te betalen ten laatste 6 maanden na de oorlog).
