In een notendop

De steeds toenemende bewapening van de grote Europese machten in het begin van de twintigste eeuw en de gespannen politieke toestand die daarvan het gevolg was, moesten vroeg of laat een oorlog veroorzaken. Aanleiding tot het uitbreken ervan was de moord op de Oostenrijkse kroonprins, aartshertog Frans Ferdinand, en zijn echtgenote Sophie Chotek te Sarajevo (Servië) op 28 juni 1914. Oostenrijk-Hongarije opende de reeks oorlogsverklaringen (aan Servië). Al gauw kregen we twee grote machtsblokken tegenover elkaar: Frankrijk, Rusland en Engeland (de Entente) vochten tegen Duitsland en Oostenrijk-Hongarije (de Centralen). In 1915 en 1916 vervoegden Italië en Roemenië de Entente, terwijl Bulgarije zich bij de Centralen aansloot. Daardoor was heel Europa in de oorlog verwikkeld met uitzondering van Nederland, Zwitserland, Spanje en de Skandinavische landen.

Dankzij hun gunstige ligging en snel optreden overrompelden de Centralen zowel Oost- als West-Europa. Bloedige slagen werden geleverd aan de Ijzer (december 1914), in Vlaanderen, Artois en Champagne (september – november 1915), bij Verdun (februari – december 1916), aan de Somme (juni – november 1916) en op zee nabij Skagerrak (31 mei – 1 juni 1916). Vliegtuigen en zeppelins bestookten Londen en Parijs en ook duikboten werden in de strijd geworpen.

Eind 1916 was Oostenrijk totaal uitgeput en begon Duitsland aan een gunstige afloop te twijfelen. In april 1917 verklaarden de Amerikanen de Centralen de oorlog en zij zorgden uiteindelijk voor de ommekeer. Een geordend tegenoffensief ving aan en op alle fronten werden de Centralen teruggedreven. Dat gebeurde zonder de steun van het Russische leger. In Rusland brak in oktober 1917 de communistische revolutie uit en het land zegde toen alle hulp aan de Entente op.

Op 11 november 1918 werd te Versailles na de overgave van Duitsland de wapenstilstand getekend.