Iedereen moest tijdens de Eerste Wereldoorlog zijn aardappelproductie aan het Duitse bestuur doorgeven. Want niet alleen de boeren plantten aardappelen, ook de meeste particulieren, tot de zusters van Sint-Jozef in de Kloosterstraat toe, kweekten aardappelen in hun groentetuin.
Op basis van de totale opgegeven aardappelproductie werden vervolgens de rantsoenen voor het eerstkomende jaar verdeeld. Elke familie ontving een geleibrief, waarop de naam stond van de boer en de hoeveelheid aardappelen die de burger bij hem kon kopen volgens het aantal gezinsleden. De aardappel-geleibrief werd slechts voor één dag afgeleverd en moest na gebruik terug ingeleverd worden bij de gemeente.

Terwijl Lommel graan en haver toebedeeld kreeg (mits betaling) uit streken met overschotten, ontvingen andere regio’s aardappeloverschotten uit Lommel. Zo werden in 1916 vanuit het station van Lommel 5 wagons met een totaal van 51.850 kg aardappelen afgevoerd naar Wallonië.
Wie ging verhuizen ontving trouwens ook een paspoort (‘Schein’) voor zijn aardappelen. Aldus mocht Jan Van den Broek, die in 1917 vanuit Mortsel met zijn gezin van 5 personen overkwam naar Lommel, zijn 265 kg aardappelen meebrengen.