Ondanks de strenge Duitse bewakingsmaatregelen waren er toch nog heel wat personen die erin slaagden om in Nederland te geraken.
Hoe gebeurde dat?
Wel, men kon beroep doen op de diensten van een zogeheten ‘passeur’, iemand die het grensgebied op zijn duimpje kende, van geen kleintje vervaard was en de knepen kende om de elektrische draadversperring onschadelijk te maken.
Het passeren moest uiteraard ’s nachts gebeuren en dikwijls diende men meerdere dagen te wachten op een goede gelegenheid of op de wachtdienst van een omgekochte Duitse bewaker, die zich hiervoor natuurlijk dik liet betalen.
Ook de passeurs lieten zich voor hun werk betalen. Ze brachten soms groepen van 30 tot 40 mannen ineens over de grens.
Wie vanuit Lommel de grens over wilde had trouwens een dubbele hindernis te overwinnen: Voor men bij de elektrische draadversperring kwam, moest men eerst het kanaal over. Omdat de bruggen echter door Duitsers bewaakt werden, kon men enkel de overkant bereiken door te zwemmen.
Eens bij de draad aangekomen, waren er een vijftal methodes om er ook effectief doorheen te geraken. Ongeacht de gekozen werkwijze, zorgde de passeur er echter steeds voor dat hij rubberen handschoenen en laarzen droeg.
- Men knipte de draden door met een geïsoleerde tang. Deze methode was echter gevaarlijk aangezien de Duitse wachten, ingelicht door hun signaallampen, dan dadelijk langsheen de versperring begonnen te schieten.
- Men omwikkelde de draden met wollen dekens om ze te isoleren en er zo tussendoor te kunnen glippen.
- Men gebruikte een hoge droge ladder om over de draad heen te kruipen. Dit werd blijkbaar echter slechts zelden gedaan.
- Men plaatste rubberen platen op de onderste draad en kroop over die platen doorheen de versperring.
- Men spande de draden van de versperring uit mekaar met een met rubber omgeven kader of een kurkdroog houten tonnetje, waardoor men vervolgens naar de vrijheid kroop. Dit blijkt de meest beproefde methode geweest te zijn.
