Tijdens de oorlog worden de Belgische postkantoren onder Duits toezicht geplaatst. De enveloppen moeten verplicht openblijven zodat de Duitse censuur alle brieven kan lezen. Over plaatselijke of militaire situaties mag niets geschreven worden. Vanaf juni 1915 worden alleen nog zakelijke brieven toegelaten, particuliere post moet vanaf dan per briefkaart.
Briefsmokkelaars verzorgen sinds begin 1915 een alternatieve postdienst. Brieven worden door hen clandestien naar Nederland gebracht van waaruit ze via Engeland naar het front worden verstuurd. Aanvankelijk gebeurt de brievensmokkel kosteloos, maar al snel vragen de smokkelaars voor deze risicovolle onderneming 0,25 fr. tot 1 fr.
Aanzienlijk wat mensen klagen echter over het feit, dat er zo weinig brieven toekomen. Sommige beweren zelfs dat veel brieven helemaal niet overgebracht worden, dat men wel het geld ervoor optrekt maar de brieven vernietigt. Daarom vraagt moeder Verkammen aan haar zoon Henri (zie ook brievensmokkel – deel 1) de data van haar brieven op te schrijven. Zijzelf zou ook optekenen met wie zij ze meegeeft, zo wist ze dan wie de post ook effectief verstuurde.
De aanleg van de elektrische draadversperring zal de briefsmokkel uiteindelijk nog meer bemoeilijken. In de vroege lente van 1915 doet het gerucht de ronde dat de Duitsers het idee hebben opgevat om de grens met Nederland over de hele lengte van Gemmenich tot de zee af te grendelen met een draadversperring, geladen met hoogspanningsstroom. Veel inwoners zien het in eerste instantie als een grap, maar al in april van 1915 gaan de Duitse genie-eenheden met de aanleg van de beruchte ‘dodendraad’ van start.
