België als wingewest voor de Duitse troepen

Eén van de objectieven van de bezetter tijdens 1914-1918 is het ondergeschikt maken van de Belgische economie.  De inmenging gaat hierbij veel verder dan het door de internationale conventies erkende recht om de kosten van de bezetting en het onderhoud van de troepen te verhalen op de overwonnenen.  De Duitse legerleiding gaat tot op het bot en hanteert een principe van maximale uitbuiting ten voordele van het eigen land en leger.  Onmiddellijk vordert de bezetter alles op wat de Duitse troepen enigszins kunnen gebruiken. Niet alleen het vee, de zuivel- en landbouwproducten worden opgeëist (tot en met noten, eglantierbessen, brandnetels en aardappelloof) maar ook alle denkbare industriële producten (van lege conservenblikjes tot de ‘gekookte en ongekookte beenderen afkomstig van kloosters, scholen, gasthoven, slachterijen en privépersonen’).

Vanaf het begin van de bezetting vormt voedselschaarste dan ook een levensgroot probleem voor het gros van de bevolking.  Door de zware oorlogsomstandigheden is de landbouwproductie bovendien lager dan gebruikelijk (de varkensstapel daalt zelfs met twee derden).  Dit alles zorgt er voor dat de voedselprijzen al snel de pan uitrijzen.  Vooral vlees en zuivel zijn onbetaalbaar geworden.  Boeren doen gouden zaakjes door hun producten op de zwarte markt aan te bieden, met prijzen die kunnen oplopen tot een 10-voud van het oorspronkelijke bedrag.   De deposito’s in de spaarkas van de Boerenbond stijgen van 16 miljoen in 1914 tot meer dan 176 miljoen in 1918, terwijl de meerderheid van de bevolking onder armoede gebukt gaat.

Een spotprent hekelt de  'inhalige boer' tijdens WOI
Een spotprent hekelt de ‘inhalige boer’ tijdens WOI