Weggevoerd naar Duitsland

Omwille van de vele verliezen op de Europese slagvelden, diende iedere Duitser die beschikbaar bleef gemobiliseerd en ingezet te worden bij het leger. Hierdoor kwam er in de Duitse oorlogseconomie behoefte aan arbeidskrachten. Toen het onmogelijk bleek de nodige aantallen Belgische arbeiders als vrijwilligers aan te werven, besloot de Duitse regering in oktober 1916 tot de deportatie van Belgische arbeidskrachten. Dit tegen het advies van Gouverneur-Generaal Von Bissing, die bang was voor onlusten.

Zo stonden op 29 november 1916 honderden mannen te wachten voor het kantonnale ‘Melde-Amt’ in Neerpelt. In een eerste schifting werden alle priesters, geneesheren, apothekers, gemeenteraadsleden en onderwijzers naar huis gestuurd, zoals dat in Maaseik daags voordien ook al was gebeurd. De overgebleven mannen, waaronder ook 64 Lommelaars, werden in het station van Neerpelt onder strenge bewaking van Duitse soldaten, in veewagens gestopt. Via Hasselt reisden ze naar Kassel en Münster, waar ze samen met ruim 10.000 andere Belgen in werkkampen werden ondergebracht, vaak met 250 personen in één barak. De meesten onder hen hadden  niet eens afscheid kunnen nemen van thuis.

Al in oktober 1916 veroordeelde kardinaal Mercier, aartsbisschop Van Mechelen, het Duitse optreden in zeer scherpe bewoordingen. De neutrale mogendheden sloten zich hierbij aan. Het Vaticaan, Spanje, Nederland, Zwitserland en de Verenigde Staten verklaarden in november en december 1916, dat de deportaties in strijd waren met het oorlogsrecht. Willem II, de Duitse keizer, week voor de zware druk en al in februari 1917 kwam aan de systematische deportatie van burgers een einde. In de zomer van 1917 waren de meeste weggevoerden terug in België. Velen bleken ondervoed en ondermijnd door kou en mishandeling. Sommigen overleefden het niet.

weggevoerden munster
Gedeporteerde burgers in het werkkamp van Münster (foto ‘Münster in alten Ansichten’)