Petrus Gerardus Vanden Eynde, het eerste slachtoffer van de draad

Het eerste slachtoffer van de elektrische draadversperring dat in Lommel te betreuren viel, was Petrus Gerardus Vanden Eynde, echtgenoot Van Suzanne Conjaerts. Het tragische voorval had plaats op 27 september 1916 en wordt in ‘Genealogie der families Kuppens en Vanden Eynde’  als volgt omschreven:

‘Peter Gerard Vanden Eynde werkte als arbeider op de metaalfabriek te Overpelt. In de loop van het tweede oorlogsjaar 1916 viel de fabriek zo goed als stil. Vanden Eynde viel werkloos en keek vruchteloos uit naar ander werk. Op 27 september 1916 wilde hij zijn geluk proberen in de Nederlandse grensgemeente Luyksgestel samen met Vanduffel uit het gehucht Einde en Henri Van Hout (bijgenaamd ‘Toebak’) uit het gehucht Hees. Op het gehucht de Hutten, voorbij de hoeve Joosten, tussen de woningen Cuypers en Wuyts, zouden zij door de draad gaan. Helaas raakte Vanden Eynde bij zijn sprong over de versperring met zijn hiel de bovenste elektrisch geladen draad en viel doodgebliksemd op de grond neer, de hiel doorgebrand. Zijn lijk zou per ossekar naar het dodenhuisje Van Lommel-Centrum overgebracht worden. Zijn twee makkers geraakten ongedeerd in Luyksgestel. Dit tragisch gebeuren veroorzaakte heel wat beroering onder de Lommelse bevolking. Zelfs de Duitsers, die hun militaire keuken bij het huis Vanden Eynde-Conjaerts hadden gestationeerd, deelden in het verdriet der familie. ‘Had men hen ingelicht over de voorgenomen vlucht, dan hadden zij voor een vlot verloop gezorgd …’,  zo vertelde de oudste dochter.’

Later, na de wapenstilstand, verklaarde zijn weduwe Suzanne Conjaerts  in haar aanvraag om een oorlogsvergoeding, dat haar echtgenoot op 27 september 1916 bij haar ’s avonds vertrok met de gedachte in Engeland te gaan werken en alzo aan het vaderland dienst te bewijzen.

dodendraad
De dodendraad, door politiek tekenaar Albert Hahn (1877-1918)

Het Kamp van Beverlo

In de periode voor de Eerste Wereldoorlog groeide het ‘Camp de Beverloo’ uit tot het grootste en meest geavanceerde van Europa. Het kamp was voorzien op de kazernering van ruim 40.000 militairen en 4.000 paarden en beschikte daarenboven over ruime oefenvelden en moderne schietstanden.

In 1914 bezetten de Duitsers het kamp en moderniseerden het verder (bij hun vertrek in 1918 was het volledige kamp voorzien van elektriciteit). Ze voerden er ook proeven uit met chloorgas, dat later als strijdgas aan het IJzerfront zou worden ingezet.
Gedurende de gehele oorlogsperiode volgden meer dan een half miljoen Duitse soldaten opleidingen in de ‘Truppenübungsplatz’ van Beverlo, om vervolgens aan het Westelijk front te gaan strijden.

Door de aanwezigheid van Duitse troepen in het Kamp van Beverlo, verschenen ook regelmatig geallieerde vliegtuigen boven onze streek. Om het gevaar van een mogelijke vliegtuigaanval op het kamp te verkleinen, kregen de inwoners van Kerkhoven speciale voorschriften van de Duitsers: Alle verlichte ruimten moesten naar buiten toe verduisterd worden. Bij vliegalarm mochten de burgers hun huizen niet verlaten en moest alle helle verlichting onmiddellijk gedoofd worden.

beverlo
Het Kamp van Beverlo – Leopoldsburg

Melk en melkverbruik

Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd ook de melkverkoop door de Duitsers sterk gecontroleerd.

Elke landbouwer was verplicht een melklijst bij te houden, waarop de melkopbrengst van alle koeien ’s morgens, ’s middags en ’s avonds werd genoteerd.

Verder verscheen met het oog op het rantsoeneren van het melkgebruik volgende regeling:

– Boeren met melkkoeien kregen 1/4 liter per hoofd per dag;
– Andere inwoners hadden recht op 1/8 liter per hoofd en per dag;
– Zieke kinderen tot 3 jaar kregen 1 liter per dag op doktersattest;
– Volwassen zieken ontvingen, mits doktersattest, 1 liter per dag.

Deze regeling werd op 27 december 1917 nog eens als volgt aangepast:

– Elk huisgezin tot 4 personen had recht op 1/4 liter per dag;
– Huisgezinnen met 5 en meer personen ontvingen 1/2 liter per dag;
– Kinderen ouder dan 3 jaar kregen een 1/2 liter per dag;
– Oude, zwakke en zieke personen kregen, mits doktersattest, eveneens een 1/2 liter per dag;
– Grote gasthuizen bekwamen dagelijks 1 liter;

In Lommel waren twee melkerijen gevestigd: de samenwerkende melkerij Sint-Bernardus (Centrum) en de samenwerkende melkerij Heilig Hart (Kattenbos).
Daarnaast kregen een 35-tal landbouwers een vergunning om hun melk te verkopen, waarbij ze wekelijks slechts een bepaalde hoeveelheid mochten verhandelen. Zo kon bv. Jac. Bloemen wekelijks 28 liter melk verkopen aan zieke personen.
Het melkuitdeellokaal ontving de melk van de landbouwer of de melkerij tegen 40 cent per liter en verkocht ze vervolgens aan 44 cent per liter.

melkerij
Stoommelkerij Sint-Bernardus in de Frans Van Hamstraat