Jan Louis Breugelmans

Jan Louis Breugelmans wordt geboren op 26 juni 1888 in Mol. Zijn ouders, Peter Jozef Breugelmans en Maria Philomena Van Hoolst, zijn landbouwers.

Als jonge knaap gaat Jan Louis als arbeider aan de slag in de zinkfabriek van Overpelt. Het gezin woont op dat moment in Lommel-Kolonie.

In 1908 kiest hij er vervolgens voor om zijn dienstplicht te doen als soldaat V.A.P. (Volontaire Avec Prime)* en dient hij tijdens de oorlog bij het 2e Regiment Lansiers, 3e Escadron-Vervoer, 3e Divisie, 12e Compagnie.

Na de oorlog, Op 9 juli 1921, huwt Jan Louis met Maria Victorine Beutels uit Paal. Daarna vertrekt hij naar Duitsland, om er – in de nasleep van WOI – deel te nemen aan de Belgische troepenbezetting van Duisburg.

Wat er daar precies gebeurd is, kunnen we niet meer achterhalen. Maar enige tijd later, op 20 april 1922 om precies te zijn, overlijdt Jan Louis Breugelmans in het militair hospitaal van Leopoldsburg.

* Een ‘volontaire avec prime’ nam destijds de plaats in van iemand die via het lotingsysteem aangeduid werd om als dienstplichtige in het leger te dienen.  Dat kon enkel gebeuren indien de dienstplichtige een niet onbelangrijke som aan het Ministerie van Landsverdediging overmaakte en indien de kandidaat-vervanger voor de militaire dienst werd goedgekeurd.  De te betalen som was bij wet vastgelegd en werd in meerdere schijven ter beschikking van de vervanger gesteld.  Tijdens het eerste decennium van de 20ste eeuw bedroeg die som, afhankelijk van het korps waarbij de vervanger werd ingedeeld, 1500 tot 1700 frank.
In 1909 werd het lotingssysteem afgeschaft en vervangen door de dienstplicht voor één zoon per gezin. In augustus 1913 werd dan uiteindelijk de algemene dienstplicht ingevoerd.

De draad en hoe hem te passeren

Ondanks de strenge Duitse bewakingsmaatregelen waren er toch nog heel wat personen die erin slaagden om in Nederland te geraken.

Hoe gebeurde dat?

Wel, men kon beroep doen op de diensten van een zogeheten ‘passeur’, iemand die het grensgebied op zijn duimpje kende, van geen kleintje vervaard was en de knepen kende om de elektrische draadversperring onschadelijk te maken.
Het passeren moest uiteraard ’s nachts gebeuren en dikwijls diende men meerdere dagen te wachten op een goede gelegenheid of op de wachtdienst van een omgekochte Duitse bewaker, die zich hiervoor natuurlijk dik liet betalen.
Ook de passeurs lieten zich voor hun werk betalen. Ze brachten soms groepen van 30 tot 40 mannen ineens over de grens.
Wie vanuit Lommel de grens over wilde had trouwens een dubbele hindernis te overwinnen: Voor men bij de elektrische draadversperring kwam, moest men eerst het kanaal over. Omdat de bruggen echter door Duitsers bewaakt werden, kon men enkel de overkant bereiken door te zwemmen.
Eens bij de draad aangekomen, waren er een vijftal methodes om er ook effectief doorheen te geraken. Ongeacht de gekozen werkwijze, zorgde de passeur er echter steeds voor dat hij rubberen handschoenen en laarzen droeg.

  1. Men knipte de draden door met een geïsoleerde tang. Deze methode was echter gevaarlijk aangezien de Duitse wachten, ingelicht door hun signaallampen, dan dadelijk langsheen de versperring begonnen te schieten.
  2. Men omwikkelde de draden met wollen dekens om ze te isoleren en er zo tussendoor te kunnen glippen.
  3. Men gebruikte een hoge droge ladder om over de draad heen te kruipen. Dit werd blijkbaar echter slechts zelden gedaan.
  4. Men plaatste rubberen platen op de onderste draad en kroop over die platen doorheen de versperring.
  5. Men spande de draden van de versperring uit mekaar met een met rubber omgeven kader of een kurkdroog houten tonnetje, waardoor men vervolgens naar de vrijheid kroop. Dit blijkt de meest beproefde methode geweest te zijn.
vouwraam
Een even simpele als geniale uitvinding om de draad te passeren is het ‘vouwraam’: een houten, plooibare kader waarvan boven- en onderkant met fietsbanden werden geïsoleerd. Het toestel werd ingevouwen toestand tussen de elektrische draden geschoven en vervolgens uitgeklapt. Zo ontstond een opening van 76 cm breedte en 29 cm hoogte, waar men doorheen kon kruipen. (Smokkelen in Brabant, een grensgeschiedenis 1830-1970 – P. Spapens en A. Van Oirschot)

 

Mathijs Alfons Hubert Bos

Mathijs Alfons Hubert Bos wordt geboren in Dilsen op 27 januari 1891.  Zijn vader, Antoon Christiaan Bos, is luitenant der douane en vestigt zich met zijn gezin vanaf 1907 in Lommel.  Voor de oorlog is Mathijs onderwijzer aan de Aangenomen Jongensschool van Lommel-Centrum.

Zijn oudste zus Juliana Ursula Hubertina is vanaf mei 1914 trouwens hulponderwijzeres aan de Aangenomen meisjesschool van Lommel-Centrum en vanaf 1916 hoofdonderwijzeres, ter vervanging van Odile Wulms.

Tijdens de oorlog wordt Mathijs ingelijfd bij het Bataljon Administratie.  Hij doet als soldaat-brancardier 4 jaar dienst aan het Ijzerfront.

Achter de linies ontmoet hij regelmatig vrienden Henri Verkammen en Jef Van Leemput, met wie dan ‘een goeie pot wordt gepakt’.  In één van de brieven aan moeder Verkammen vertelt Henri bovendien dat Mathijs aan het front ‘het leventje van een graaf leidt’.

 

 

De dodendraad

In één van de voorgaande blogberichten vertelde pastoor Eduard Van Lil hoe in de lente van 1915 de grens tussen bezet België en het vrije Nederland door de Duitsers werd afgesloten met een elektrische draadversperring. De afsluiting vormde letterlijk de grens tussen oorlog en vrede. Omwille van de vele slachtoffers die er vielen, kreeg de versperring al vlug de bijnaam ‘dodendraad’.

Er bestaan praktisch geen documenten over de draad, wellicht werd er nooit een plan over opgemaakt. Onderstaande tekening vonden we in het boek van Laurent Lombard: ‘Zone de Mort’.

dodendraad
Schema van de elektrische versperring aan de Nederlands-Belgische grens tussen Bergeijk en Lommel

Zoals uit deze tekening blijkt, bestond de grensversperring uit drie draadversperringen, die naast elkaar liepen. Alleen de middelste was dodelijk geladen met een hoogspanningsdraad van 4000 tot 8000 volt. De andere twee op een afstand van 1 tot 2 meter gespannen, vormden een bescherming en tevens een supplementaire hindernis. De beschermdraden bestonden uit een netwerk van draden en ijzeren staven of in mekaar gevlochten prikkeldraden. De steunpalen, ongeveer 2 meter hoog, waren gewone dennen uit onze bossen, die een laag carboline kregen om duurzamer te zijn. De middelste palen met de elektrische draden waren zwaarder en hoger. Er werden vier tot vijf stroomdraden getrokken vanaf 20 cm van de grond en dan telkens op een afstand van 30 cm. De stroomdraden werden elk beurtelings met stroom geladen, opgewekt door generatoren in houten barakken, die op geregelde afstanden stonden opgesteld.
Aan weerszijden van de versperring werd een weg vrijgemaakt, waarlangs de Duitsers regelmatig patrouilleerden. Langs het hele grenstraject stonden telefoonpalen geplaatst om alarm te kunnen slaan als een vluchteling of smokkelaar ondanks alles probeerde te passeren.
De Duitse soldaten, belast met de bewaking van de draad, werden destijds ondergebracht in wachthuizen, waarin soms tot 40 manschappen legerden. Meestal ging het om iets oudere mannen die behoorden tot de Duitse Landsturm. In deze wachthuizen was ook een systeem van signaallampen aanwezig, dat iedere aanraking van de draad onmiddellijk aangaf.

duitse soldaten2
Duitse soldaten belast met de bewaking van de elektrische versperring (vermoedelijk te Lommel)

Na de wapenstilstand in november 1918 was de draad blijkbaar op een wip verdwenen. Landbouwers maakten van de palen en draden dankbaar gebruik om er hun weiden en velden mee te omheinen.