Jef Sevens, ook wel Jef ‘Stella’, is een gekend figuur in Lommel. Hij wordt geboren in Lutlommel op 4 juli 1899 als zoon van molenaar Paul Isidoor Sevens en Paulina Maria Tournier.
In het voorjaar van 1917 weet Jef door de draadversperring in Hamont (waar zijn zus Maria bij de nonnekes op pensionaat zit) naar Nederland te ontsnappen. Als oorlogsvrijwilliger sluit hij zich op 1 april aan bij het Belgisch leger, waar hij wordt ingedeeld bij het 16e artillerie, 4e groep, 3e batterie. Hij is op dat moment geen 18 jaar oud.
Zoals uit vorige post blijkt, onderhoudt Jef tijdens zijn frontjaren een actieve briefwisseling met vriend Jaak Bammens.
Na de oorlog runt hij op Lutlommel het depot van Stella Artois en verwerft hij populariteit als bierbrouwer. Jef blijft zijn hele leven ongehuwd. Hij sterft op 18 mei 1968.
Jaak Bammens wordt op 27 maart 1899 geboren in Lutlommel. Hij is de zoon van Jozef Bammens en Maria Anna Eben.
In 1917 meldt hij zich als soldaat oorlogsvrijwilliger bij het Belgische leger. Hij wordt ingelijfd bij het 4e regiment lansiers, 1e bataljon.
Na de oorlog gaat Jaak aan de slag als tolbeambte in Hamont en Bocholt. Op 10 december 1919 trouwt hij met Lucia Cornelia (Nellie) Vanden Boer, samen krijgen ze 6 kinderen. Jaak sterft op 79-jarige leeftijd in zijn ‘geliefd’ Lommel.
Van Jaak Bammens zijn 3 brieven bewaard, door hem gericht aan zijn strijdmakker en Lutlommelse leeftijdsgenoot Jef Sevens – soldaat oorlogsvrijwilliger bij het 16e artillerie.
Brief d.d. 8 januari 1918: Jaak heeft de brief van Jef in goede gezondheid ontvangen. Hij leest dat Jef het in Lourdes (op bedevaart?) er maar ‘arrig’ van afgebracht heeft. Wat een geluk dat hij hals en nek niet gebroken heeft na zo’n lelijke val van 50 meter hoogte. Jef ligt nu in het hospitaal te Lourdes, waar – zegt Jaak – het zeker warmer en droger moet zijn dan aan het front. Jaak nochtans wil niets liever dan naar het front trekken, want hij is het moe in dat ‘rotte Bouquehaul’ (Pas-de-Calais – militaire achterhoede van de geallieerden). 14 dagen geleden zijn er nog mannen vertrokken naar het 2e en 4e regiment jagers. Er is nu ook sprake dat zij niet lang meer zullen blijven en dan kunnen ze ‘samen den Mof op zijn kl**** donderen’. Verder wenst Jaak dit jaar nog terug te kunnen keren naar zijn ‘geliefd’ Lommel, waarvan hij zo vaak droomt. Hij is trouwens ook bij Willem Stratemans van Kattenbos langs geweest, die heel wat wist te vertellen, waarna ze een ‘goeie pint’ hebben gepakt. Tenslotte wenst hij Jef Sevens nog een zalig en gelukkig nieuwjaar.
Brief d.d. 22 maart 1918: Jaak is blij dat Jef goed is aangekomen (waarschijnlijk uit Lourdes). Ondertussen heeft hij met zijn vrienden de C.l.C. (Centre d’instruction de Cavalerie in Calais) verlaten en zijn ze ingedeeld bij het 4e lansiers: Jaak en Benoit Daems zitten in het 1e peleton, Arthur Dingens en Meuckens in het 3e peleton en Witters en Peeten zijn onmiddellijk naar het front vertrokken bij de mitrailleurs. Dinsdag trekt ook Jaak er naartoe. Hij is benieuwd hoe het er is, ‘want volgens de anciens moet het er nogal stinken …’.
Brief d.d. 11 juli 1918: Jaak heeft de brief van Jef met plezier ontvangen. Het gaat Jaak en de anderen goed. Het enige wat hij wil is zo vlug mogelijk terug naar Lommel gaan. Het kan volgens hem echter niet lang meer duren, ‘want het gaat er weer heftig aan toe’. Jaak en zijn kameraden zitten thans voor een maand of twee ‘weer achteruit’, dichtbij het Franse Hondschoote, te Killem Linde, aan de Frans-Belgische grens. Ook Antoine Sevens is bij hen. Arthur Dingens ligt in het hospitaal te Beveren. Jaak moet de brief blijkbaar in het donker schrijven, ‘want de kaars mag niet aangestoken worden wegens de vliegers’.
Om te beletten dat dienstplichtige jongemannen over de grens zouden vluchten om zich zo via Nederland en de zee bij het Belgische leger te voegen, richten de Duitsers het gehate “Melde- Amt” op.
Per aanplakbrief wordt al op 17 oktober 1914 in Tongeren bekend gemaakt dat dienstplichtige Belgen hun gemeente niet langer mogen verlaten. Een maand later verplicht de Duitse bezetter de gemeentebesturen om lijsten op te stellen van alle dienstplichtigen van de klassen 1914, 1915 en 1916. En vanaf 16 december 1914 moeten de burgemeesters om de 14 dagen controles houden, waarbij alle dienstplichtige Belgische onderdanen, geboren tussen 1892 en 1897, zich om 10 uur in de voormiddag moeten aanmelden bij het ‘Melde-Amt’.
Op 10 december 1915 schrijft de Overpeltse onderwijzer G. Peeten aan zijn Lommelse collega Egidius Slegers (brancardier aan het front) hierover: “De klassen van ‘14, ‘15 en ‘16 moeten in Neerpelt alle 14 dagen op de revue komen. De eerste maal gingen de mannen van Lommel en Overpelt er naar toe met de Belgische vlag voorop en onder ‘t zingen van den Vlaamsche Leeuw en Brabançonne. En dat alles stonden daar een 80-tal pinhelmen met gevelde lans en bajonet gade te slaan …”.
Bij iedere afwezigheid van een melde-plichtige wordt de gemeente met een fikse geldboete gestraft.
Zo vlucht op 6 augustus 1917 Leopold Meus, dan op dienstplichtige leeftijd, naar Nederland. Niet alleen wordt zijn vermogen in beslag genomen, maar ook de gemeente wordt beboet omdat ze de vlucht van Meus ‘niet verhinderd had’. Verder moeten alle cafés en restaurants gedurende 4 weken gesloten blijven en geldt er een uitgangsverbod tussen 20u00 en 4u00. Wie tijdens die 4 weken toch betrapt wordt, krijgt een gevangenisstraf tot 3 maand of een geldboete tot 1000 Mark.
Uit verslagen van de toenmalige gemeenteraad blijkt dat het bedrag van de geldboetes (ca. 1250 Bfr per melde-plichtige) trouwens meermaals wordt geleend bij burgemeester Van Ham (tegen een intrest van 5% intrest en terug te betalen ten laatste 6 maanden na de oorlog).
Ontvangstbewijs, ondertekend door Hauptmann Kayser, van een geldboete ten bedrage van 500 DM, opgelegd aan het gemeentebestuur van Lommel, voor het niet aangeven van een voortvluchtige dienstplichtige
Op onderstaande foto zie je collega-metselaars Peter Jacobus Alen (rechts) en Peter Jan Dirx (midden). Beiden zijn oudstrijders van 1914-1918.
Peter Jacobus Alen wordt geboren op 31 december 1889. Hij is de zoon van Simon Alen en Catharina Maes. Tijdens de oorlog dient hij bij het 7e linieregiment. In 1919 trouwt hij Ida Vreys, met wie hij twee kinderen krijgt.
Peter Jan Dirx wordt op 16 december 1887 geboren te Heeserbergen. Zijn ouders zijn Adriaan Dirx en Anna Maria Vandijk. Net als Peter Jacobus Alen is hij soldaat bij het 7° linieregiment. Na de oorlog huwt hij met Maria Elisabeth Faes.
Eén van de objectieven van de bezetter tijdens 1914-1918 is het ondergeschikt maken van de Belgische economie. De inmenging gaat hierbij veel verder dan het door de internationale conventies erkende recht om de kosten van de bezetting en het onderhoud van de troepen te verhalen op de overwonnenen. De Duitse legerleiding gaat tot op het bot en hanteert een principe van maximale uitbuiting ten voordele van het eigen land en leger. Onmiddellijk vordert de bezetter alles op wat de Duitse troepen enigszins kunnen gebruiken. Niet alleen het vee, de zuivel- en landbouwproducten worden opgeëist (tot en met noten, eglantierbessen, brandnetels en aardappelloof) maar ook alle denkbare industriële producten (van lege conservenblikjes tot de ‘gekookte en ongekookte beenderen afkomstig van kloosters, scholen, gasthoven, slachterijen en privépersonen’).
Vanaf het begin van de bezetting vormt voedselschaarste dan ook een levensgroot probleem voor het gros van de bevolking. Door de zware oorlogsomstandigheden is de landbouwproductie bovendien lager dan gebruikelijk (de varkensstapel daalt zelfs met twee derden). Dit alles zorgt er voor dat de voedselprijzen al snel de pan uitrijzen. Vooral vlees en zuivel zijn onbetaalbaar geworden. Boeren doen gouden zaakjes door hun producten op de zwarte markt aan te bieden, met prijzen die kunnen oplopen tot een 10-voud van het oorspronkelijke bedrag. De deposito’s in de spaarkas van de Boerenbond stijgen van 16 miljoen in 1914 tot meer dan 176 miljoen in 1918, terwijl de meerderheid van de bevolking onder armoede gebukt gaat.
Een spotprent hekelt de ‘inhalige boer’ tijdens WOI
Gemeentelijk secretaris
Egidius Joosten is sinds 1904 de gemeentelijk secretaris van Lommel. Hij wordt geboren op 13 juli 1878 in een landbouwersgezin op het gehucht Heide. Later woont hij met zijn gezin aan het Dorpsplein, vlakbij het Lommelse gemeentehuis.
De administratieve taken van de gemeentelijk secretaris tijdens de bezetting zijn veelvuldig. Los van de gebruikelijke administratie moet hij voor de Kommandatur in Lommel elke maand de nodige lijsten opstellen met betrekking tot de overlijdens, de wijzingen bij de vluchtelingen, het veebestand, het varkensbestand, de slachtingen, de vleesprijzen en elke week de lijst van werklozen. Verder verwacht de Kreischef in Maaseik ook iedere maand het paardenbestand en de lijst van de haverleveringen.
Joosten wordt in zijn taak bijgestaan door twee bedienden: Jan Weckx en Henri Verkammen (die tijdens WOI tijdelijk wordt vervangen door Peter Bosmans).
Einde 1917 wordt Joosten, om voor ons onbekende redenen, door het Duitse krijgsgerecht veroordeeld tot één maand gevangenisstraf. Omdat hij voor de werking van de gemeente onmisbaar is en eveneens al langere tijd aan een maagontsteking lijdt, doet het gemeentebestuur op 21 december 1917 een dringend verzoek tot zijn vrijlating, wat door de Militair Gouverneur van Limburg wordt ingewilligd.
Secretaris Egidius Joosten
Gemeentelijk ontvanger
Ferdinand Theuwissen wordt in 1862 in Hechtel geboren en is tussen 1881 en 1900 hoofdonderwijzer in Lommel. In 1891 huwt hij met Anna Catharina Senders, dochter van toenmalig burgemeester Jan Senders. Theuwissen wordt tot gemeenteraadslid verkozen in 1903, maar neemt een jaar nadien al ontslag om de functie van gemeentelijk ontvanger op te nemen. Op 26 juni 1918 biedt hij (omwille van gezondheidsredenen?) zijn ontslag aan. Hij overlijdt op 30 augustus 1918, nauwelijks 2 maanden later.
Ontvanger Ferdinand Theuwissen
Ordehandhaving
Voor 1914 zijn politiecommissaris Frans Uytendaele en veldwachters Frans Bosmans en Jan Vandenberk verantwoordelijk voor de ordehandhaving. Uytendaele en Vandenberk worden echter gemobiliseerd en verblijven tijdens de oorlog aan het Ijzerfront. Een zware taak rest dus achterblijvend veldwachter Bosmans. Daarom krijgt hij vanaf 1915 de hulp van een tijdelijke veldwachter (Honoré Vanden Neste) en in 1917 wordt hem door het gemeentebestuur een extra vergoeding toegekend.
Veldwachter Frans Bosmans
Lommel en de Lommelaren tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914 – 1918)