Categoriearchief: Oorlog en bezetting

Observatiepost in Kerkhoven

Op 12 maart 1917, terwijl de pastoor afwezig was, beklommen enkele Duitse manschappen de kerktoren van Kerkhoven. Onder fel verzet van de koster maakten ze in de spits een opening van 20 bij 40 cm. Hierbij werd niet alleen een keper van 16 cm dikte doorgezaagd, maar ook het torenuurwerk werd ernstig beschadigd. Een Duits onderofficier vertelde de pastoor ’s anderdaags de toren als observatiepost nodig te hebben bij schietoefeningen, maar verzekerde hem dat alle geleden schade later hersteld zou worden. In een klachtbrief aan de Duitse overheid protesteerde de pastoor heftig dat ‘de kerk geen gebouw is waar iedereen vrij in en uit mag lopen, de sigaret in de mond. Zulks is kwetsend voor de gevoelens van eerbied tegenover God!’

kerk - kerkhoven
Parochiekerk van St. Jan de Doper te Lommel-Kerkhoven

Het Kamp van Beverlo

In de periode voor de Eerste Wereldoorlog groeide het ‘Camp de Beverloo’ uit tot het grootste en meest geavanceerde van Europa. Het kamp was voorzien op de kazernering van ruim 40.000 militairen en 4.000 paarden en beschikte daarenboven over ruime oefenvelden en moderne schietstanden.

In 1914 bezetten de Duitsers het kamp en moderniseerden het verder (bij hun vertrek in 1918 was het volledige kamp voorzien van elektriciteit). Ze voerden er ook proeven uit met chloorgas, dat later als strijdgas aan het IJzerfront zou worden ingezet.
Gedurende de gehele oorlogsperiode volgden meer dan een half miljoen Duitse soldaten opleidingen in de ‘Truppenübungsplatz’ van Beverlo, om vervolgens aan het Westelijk front te gaan strijden.

Door de aanwezigheid van Duitse troepen in het Kamp van Beverlo, verschenen ook regelmatig geallieerde vliegtuigen boven onze streek. Om het gevaar van een mogelijke vliegtuigaanval op het kamp te verkleinen, kregen de inwoners van Kerkhoven speciale voorschriften van de Duitsers: Alle verlichte ruimten moesten naar buiten toe verduisterd worden. Bij vliegalarm mochten de burgers hun huizen niet verlaten en moest alle helle verlichting onmiddellijk gedoofd worden.

beverlo
Het Kamp van Beverlo – Leopoldsburg

Flamenpolitik

Duitsland gebruikte  tijdens de Eerste Wereldoorlog  het verdeel-en-heersprincipe. Het wilde door het doelbewust uitlokken van onenigheid de eigen positie verstevigen. Binnen deze  strategie paste in ons land de zogeheten ‘Flamenpolitik’ (Vlamingenbeleid), een charme-offensief dat tot doel had de Vlaamse bevolking voor zich te winnen door de Franstalige invloed terug te dringen. Zo  richtte de Duitse bezetter in 1916 een eerste Nederlandstalige universiteit op in Gent en federaliseerde hij in 1917 de Belgische instellingen.

Eveneens werden alle  Vlaamse gemeenten verplicht om Nederlandstalige namen te gebruiken, waarbij ook in onze gemeente de borden met Franstalig opschrift geleidelijk verdwenen. Bij brug 12, Brug 9 en in de Kolonie werden bv. alle borden met vermelding ‘Douane Belge’ door de Duitsers verwijderd of witgekalkt.

flamenpolitik

Een onderdak voor Duitse militairen

In Lommel was het tijdens de Eerste Wereldoorlog een komen en gaan van Duitse soldaten.
Het kamp van Beverlo, pleisterplaats voor vermoeide troepen op rust en trainingsplek voor jongere soldaten, liep soms overvol. Dan werd er uitgezien naar inkwartieringsmogelijkheden in de dorpen uit de onmiddellijke omgeving. Lommel scheen bijzonder aangewezen, de inkwartieringen waren er legio gedurende de ganse bezettingstijd. Bijna elk huisgezin had 1 of meer militairen te logeren gehad, wat duidelijk bleek uit de latere schadevragen.

Zo meldde moeder Verkammen op 17 november 1915 dat er sedert een drietal weken 150 Duitse cavaleristen in Lommel verbleven. De paarden werden overal gestald, zelfs bij notaris Trouwers ‘in de plaats van den automobiel’. Er waren naar verluid ook verschillende graven en baronnen bij. Hun koks – een tiental – hadden bij Stevens in de Stationsstraat hun keuken. De salon deed er dienst als eetzaal.

De villa Stevens in de Stationsstraat te Lommel, thans autorijschool Flament.
De villa Stevens in de Stationsstraat te Lommel, thans autorijschool Flament.

In Lommel-Centrum waren er niet enkel inkwartieringen bij particulieren maar ook in het klooster van de zusters (Kloosterstraat), in de Sint-Jozefzaal, in de douanegebouwen aan Brug 12 en in diverse schoollokalen.

Het lokale Duitse hoofdkwartier of ‘Kommandantur’ was gevestigd aan het Kerkplein in het toenmalige rijkswachtgebouw. Hier zwaaide Hauptmann Kayser de plak, commandant ‘des Bezirks Lommel’. Hij logeerde in de naastliggende villa van burgemeester Van Ham.

Hauptmann Kayser (foto gewonden in een spouwmuur tijdens renovatiewerken aan de schoolgebouwen in de kloosterstraat)
(vermoedelijk) Hauptmann Kayser (foto gewonden in een spouwmuur tijdens renovatiewerken aan de schoolgebouwen in de Kloosterstraat)

De draad en hoe hem te passeren

Ondanks de strenge Duitse bewakingsmaatregelen waren er toch nog heel wat personen die erin slaagden om in Nederland te geraken.

Hoe gebeurde dat?

Wel, men kon beroep doen op de diensten van een zogeheten ‘passeur’, iemand die het grensgebied op zijn duimpje kende, van geen kleintje vervaard was en de knepen kende om de elektrische draadversperring onschadelijk te maken.
Het passeren moest uiteraard ’s nachts gebeuren en dikwijls diende men meerdere dagen te wachten op een goede gelegenheid of op de wachtdienst van een omgekochte Duitse bewaker, die zich hiervoor natuurlijk dik liet betalen.
Ook de passeurs lieten zich voor hun werk betalen. Ze brachten soms groepen van 30 tot 40 mannen ineens over de grens.
Wie vanuit Lommel de grens over wilde had trouwens een dubbele hindernis te overwinnen: Voor men bij de elektrische draadversperring kwam, moest men eerst het kanaal over. Omdat de bruggen echter door Duitsers bewaakt werden, kon men enkel de overkant bereiken door te zwemmen.
Eens bij de draad aangekomen, waren er een vijftal methodes om er ook effectief doorheen te geraken. Ongeacht de gekozen werkwijze, zorgde de passeur er echter steeds voor dat hij rubberen handschoenen en laarzen droeg.

  1. Men knipte de draden door met een geïsoleerde tang. Deze methode was echter gevaarlijk aangezien de Duitse wachten, ingelicht door hun signaallampen, dan dadelijk langsheen de versperring begonnen te schieten.
  2. Men omwikkelde de draden met wollen dekens om ze te isoleren en er zo tussendoor te kunnen glippen.
  3. Men gebruikte een hoge droge ladder om over de draad heen te kruipen. Dit werd blijkbaar echter slechts zelden gedaan.
  4. Men plaatste rubberen platen op de onderste draad en kroop over die platen doorheen de versperring.
  5. Men spande de draden van de versperring uit mekaar met een met rubber omgeven kader of een kurkdroog houten tonnetje, waardoor men vervolgens naar de vrijheid kroop. Dit blijkt de meest beproefde methode geweest te zijn.
vouwraam
Een even simpele als geniale uitvinding om de draad te passeren is het ‘vouwraam’: een houten, plooibare kader waarvan boven- en onderkant met fietsbanden werden geïsoleerd. Het toestel werd ingevouwen toestand tussen de elektrische draden geschoven en vervolgens uitgeklapt. Zo ontstond een opening van 76 cm breedte en 29 cm hoogte, waar men doorheen kon kruipen. (Smokkelen in Brabant, een grensgeschiedenis 1830-1970 – P. Spapens en A. Van Oirschot)

 

De dodendraad

In één van de voorgaande blogberichten vertelde pastoor Eduard Van Lil hoe in de lente van 1915 de grens tussen bezet België en het vrije Nederland door de Duitsers werd afgesloten met een elektrische draadversperring. De afsluiting vormde letterlijk de grens tussen oorlog en vrede. Omwille van de vele slachtoffers die er vielen, kreeg de versperring al vlug de bijnaam ‘dodendraad’.

Er bestaan praktisch geen documenten over de draad, wellicht werd er nooit een plan over opgemaakt. Onderstaande tekening vonden we in het boek van Laurent Lombard: ‘Zone de Mort’.

dodendraad
Schema van de elektrische versperring aan de Nederlands-Belgische grens tussen Bergeijk en Lommel

Zoals uit deze tekening blijkt, bestond de grensversperring uit drie draadversperringen, die naast elkaar liepen. Alleen de middelste was dodelijk geladen met een hoogspanningsdraad van 4000 tot 8000 volt. De andere twee op een afstand van 1 tot 2 meter gespannen, vormden een bescherming en tevens een supplementaire hindernis. De beschermdraden bestonden uit een netwerk van draden en ijzeren staven of in mekaar gevlochten prikkeldraden. De steunpalen, ongeveer 2 meter hoog, waren gewone dennen uit onze bossen, die een laag carboline kregen om duurzamer te zijn. De middelste palen met de elektrische draden waren zwaarder en hoger. Er werden vier tot vijf stroomdraden getrokken vanaf 20 cm van de grond en dan telkens op een afstand van 30 cm. De stroomdraden werden elk beurtelings met stroom geladen, opgewekt door generatoren in houten barakken, die op geregelde afstanden stonden opgesteld.
Aan weerszijden van de versperring werd een weg vrijgemaakt, waarlangs de Duitsers regelmatig patrouilleerden. Langs het hele grenstraject stonden telefoonpalen geplaatst om alarm te kunnen slaan als een vluchteling of smokkelaar ondanks alles probeerde te passeren.
De Duitse soldaten, belast met de bewaking van de draad, werden destijds ondergebracht in wachthuizen, waarin soms tot 40 manschappen legerden. Meestal ging het om iets oudere mannen die behoorden tot de Duitse Landsturm. In deze wachthuizen was ook een systeem van signaallampen aanwezig, dat iedere aanraking van de draad onmiddellijk aangaf.

duitse soldaten2
Duitse soldaten belast met de bewaking van de elektrische versperring (vermoedelijk te Lommel)

Na de wapenstilstand in november 1918 was de draad blijkbaar op een wip verdwenen. Landbouwers maakten van de palen en draden dankbaar gebruik om er hun weiden en velden mee te omheinen.

De aanleg van de elektrische draadversperring

In april 1915 starten de Duitsers met de aanleg van een elektrische draadversperring, geladen met hoogspanningsstroom.  Pastoor Eduard Van Lil van Lommel-Kolonie schrijft later hierover het volgende:

‘Daar zich een gedeelte der parochie in de grensstreek bevindt, hebben velen den ‘draad’ gezien, zoals men kortweg de versperring noemde, welke door de Duitschers was opgericht, om België streng af te sluiten.  
’s Avonds en ’s nachts weerklonken er soms schoten van vuurwapens.  Men schoot dan op vluchtelingen of briefdragers, die België in- en uit wilden.  De versperring bestond uit drie rijen draad, naast elkander; de buitenste rijen waren onschadelijk en dienden ter bescherming van den binnenste, die met elektriciteit was geladen.  Wie dezen raakte, als was het ook maar met de slip van jas of rok, werd door den draad gegrepen.  Menigmaal stoorde een bange kreet de stilte van den nacht; dan snelde een schildwacht toe en vond eenen verongelukte met afgebrande ledematen.  De stroom werd afgeschakeld en men droeg het lijk van eenen Belgischen vluchteling, van eenen Franschman of eenen Rus, van eenen koerier of eenen deserteur henen.  Soms ook was het een Hollandsche soldaat, die om de eene of andere reden door de buitenste versperring was gekropen, uitglipte en in de klauwen van den dood viel.  Dan heette het: ‘Er hangt iemand aan den draad…’.
De Duitschers werden steeds strenger.  Toch gingen nog heele zakken brieven over de grens.  De Duitschers deden ook de ramen en deuren der woningen, welke op de grens uitzagen, met ijzeren traliën afsluiten; later moesten de woningen aan de grens ontruimd worden.  Ik voeg erbij, dat de versperring tevens een weermiddel was voor de Duitschers, welke den ‘krieg’ moe waren.  De dooden werden weggevoerd en begraven op het gemeentekerkhof van Lommel.’

De draad staat voortdurend onder zware bewaking  (uit 'Het epos van de draad - Deel 3: Het verzet')
De draad staat voortdurend onder zware bewaking.
(uit ‘Het epos van de draad – Deel 3: Het verzet’)
Op regelmatige afstanden staan deze gebouwtjes langs de draad. Het lage gedeelte doet dienst als soldatenverblijf. In het torengedeelte staan de generatoren opgesteld.
(uit ‘Smokkelen in Brabant – Een grensgeschiedenis 1830-1970’)

De Grenszone

De Duitsers beperken het verkeer van mensen zo veel mogelijk. Daardoor wordt het leven veel plaatselijker.   Als je je buiten de eigen Kommandantur wilt begeven, heb je een Passierschein nodig, een schriftelijke – en overigens te betalen – toestemming om gedurende enkele uren (uitzonderlijk dagen) de woonplaats te verlaten.

Vanaf 7 juli 1915 wordt door het Duitse Gouvernement Generaal in de Kreis Maaseik (waartoe ook Lommel behoort) een grenszone vastgelegd tussen het kanaal en de Nederlandse grens.  Binnen deze zone is een Passierschein vereist voor trein, scheepvaart, kleinbaanverkeer en wagenverkeer – fietsverkeer is volledig verboden.  Wie zonder geldige ‘Schein’ wordt betrapt, kan een zware straf verwachten.  Enkel voetgangersverkeer is vrij op voorwaarde dat men z’n Personalausweis (paspoort) op zak draagt.

In Lommel zijn alle overgangsplaatsen aan de Nederlandse grens gesloten.  Slechts drie grensovergangen blijven open: Hamont, Molenbeersel en Kessenich.

Over de grens wonende personen moeten hun Personalausweis tot 15 juli 1915 laten voorzien van de stempel G.Z. (grenszone).  Vanaf 27 juli 1915 worden paspoorten alleen nog afgeleverd na grondig onderzoek van de omstandigheden door het Duits paspoortenbureel in de gemeente.  De aanvragers moeten persoonlijk naar het bureel komen, desgevallend zelfs naar Maaseik, om er hun problemen en moeilijkheden in verband met de grenszone toe te lichten.

Vanaf 15 oktober 1915 worden Passierscheine in het grensverkeer naar Nederland voor levensmiddelen alleen nog uitgegeven als de aanvrager een geldige ‘Ausweis’ van de overheid heeft, waaruit blijkt dat hij/zij geen verwanten heeft in het vijandelijke leger of in een Nederlands interneringskamp.

In het voorjaar van 1916 vertelt moeder Verkammen aan zoon Henri over de begrafenis van  Karel Michiels uit Lommel Barrier: “De dode mocht over de Brug, de levenden niet …”.

Passierschein uitgereikt aan Sporen Peter uit Neerpelt, geldig van 2 tot 16 juli 1915
Passierschein uitgereikt aan Sporen Peter uit Neerpelt, geldig van 2 tot 16 juli 1915

 

Brievensmokkel – deel 2

Tijdens de oorlog worden de Belgische postkantoren onder Duits toezicht geplaatst.  De enveloppen moeten verplicht openblijven zodat de Duitse censuur alle brieven kan lezen.  Over plaatselijke of militaire situaties mag niets geschreven worden.  Vanaf juni 1915 worden alleen nog zakelijke brieven toegelaten, particuliere post moet vanaf dan per briefkaart.

Briefsmokkelaars verzorgen sinds begin 1915 een alternatieve postdienst.  Brieven worden door hen clandestien naar Nederland gebracht van waaruit ze via Engeland naar het front worden verstuurd.  Aanvankelijk gebeurt de brievensmokkel kosteloos, maar al snel vragen de smokkelaars voor deze risicovolle onderneming 0,25 fr. tot 1 fr.

Aanzienlijk wat mensen klagen echter over het feit, dat er zo weinig brieven toekomen.  Sommige beweren zelfs dat veel brieven helemaal niet overgebracht worden, dat men wel het geld ervoor optrekt maar de brieven vernietigt.  Daarom vraagt moeder Verkammen aan haar zoon Henri (zie ook brievensmokkel – deel 1) de data van haar brieven op te schrijven.  Zijzelf zou ook optekenen met wie zij ze meegeeft, zo wist ze dan wie de post ook effectief verstuurde.

De aanleg van de elektrische draadversperring zal de briefsmokkel uiteindelijk nog meer bemoeilijken.  In de vroege lente van 1915 doet het gerucht de ronde dat de Duitsers het idee hebben opgevat om de grens met Nederland over de hele lengte van Gemmenich tot de zee af te grendelen met een draadversperring, geladen met hoogspanningsstroom.  Veel inwoners zien het in eerste instantie als een grap, maar al in april van 1915 gaan de Duitse genie-eenheden met de aanleg van de beruchte ‘dodendraad’ van start.

reconstructie van de dodendraad in Hamont-Achel
reconstructie van de dodendraad in Hamont-Achel

 

Brievensmokkel – deel 1

De brievensmokkel over de grens tussen de families en de frontsoldaten verliep tot nog toe vlot.  De schriftelijke band met het thuisfront is een troost voor zowel de soldaat als zijn geliefden en brengt verlichting in de kille loopgraven.

Naarmate de oorlog vordert wordt het briefverkeer echter alsmaar moeilijker en kan het maanden duren voor een brief zijn bestemmeling bereikt.  Oorzaak hiervan zijn het verscherpt toezicht aan de grens, de draadversperring en de strenge bestraffing van briefsmokkelaars.

In maart 1915 ontvangt moeder Verkammen nog liefst 6 brieven van haar zoon Henri (Ijzersoldaat en later gemeentesecretaris in Lommel).  Gedurende de maand april wordt geen enkele brief ontvangen.  In haar schrijven van 3 mei 1915 verklaart moeder Verkammen aan Henri dat de Duitsers uiterst streng optreden aan de grens.  Niemand mag over het Kempens Kanaal passeren.  Zo krijgt Ward Bressers (hun vaste brievensmokkelaar, die aan de Gestelsedijk over Brug 12 woont) geen toestemming meer om naar het kantoor op de fabriek te gaan en mogen de boeren hun achter het kanaal gelegen akkers niet langer bewerken.  Als er brood van het ‘hulpkomiteit’ uit Nederland aan de grenspost wordt geleverd, dan waken de Duitsers er bovendien zorgvuldig over dat er geen woord wordt gewisseld tussen de Nederlandse brengers en de Belgische afhalers.  Soms worden brieven afkomstig van het front al in Nederland geopend en wordt de inhoud mondeling aan de familie in Lommel bericht.

Verder schrijft moeder Verkammen: “Deze morgen bracht Mie Hut (echtgenote van Frans Van Broekhoven) 2 brieven binnen: van 14 en 19 april 1915.  Deze namiddag komt ze terug om de nieuwe brief (voor Henri) op te halen.  Het is een vrouw die veel riskeert om wat bij te verdienen, want het wordt een gevaarlijk spel.  Vorige maand werd de broer van de koster van Kerkhoven opgeleid tussen 2 Duitsers.  Hij zou denkelijk overgebracht worden naar Maaseik ter ondervraging, omdat hij een gesmokkelde brief bij zich had”.

Henri Verkammen
Henri Verkammen
Onderste rij in het midden: Maria Vereyken (moeder Verkammen)
Onderste rij in het midden: Maria Vereyken (moeder Verkammen)